Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Dewijl gijlieden [12]vreemden hebt ingebracht, onbesnedenen van hart en [13]onbesnedenen van vlees, om in Mijn heiligdom te zijn, om dat te [14]ontheiligen, [te weten] Mijn huis; als gij Mijn [15]brood, het vette en het bloed offerdet, en [17]zij Mijn verbond verbraken, nevens al [18]uw gruwelen. 12. Hebreeuws, kinderen of zonen van den vreemden of uitlandsen; dat is die geen Israelieten, noch Gods bondgenoten, noch leden van zijn volk waren; zie 2 Sam.22:45, met de aantekening. Alzo vs.9, of, die niet van het priesterlijk geslacht waren, gelijk Lev.22:10; [zie de aantekening aldaar] en daarenboven goddeloos, gelijk volgt. 13. Dit nemen enigen als twee soorten van onduchtige bedienaars van het heiligdom, zijnde sommigen Israelieten, maar goddeloos, anderen uitlanders en geen Israelieten, gans vreemd van God en zijn volk. Anderen verstaan hier zodanigen, die noch van binnen enige godzaligheid hadden, noch van buiten enigen schijn daarvan, zijnde goddeloos van hart en wandel; zie Deut.10:16; Jer.4:4, en Jer.9:25,26, met de aantekening. 14. Door hunne onwaardigheid, afgoderijen, bijgelovigheden en menselijke inzettingen; vergelijk 2 Kon.23:5; 2 Kron.34:5, en boven hfdst.43 vs.7,8, met de aantekening. 15. Dat is, spijs. Versta, het geofferde; zie Lev.3:11, en Lev.21:8; Num.28:2; Mal.1:12. 16. Vergelijk onder vs.15, en Lev.3:16,17; maar dit hadden zij geofferd door onwettelijke en goddeloze priesters. 17. De vreemde priesters, doende tegen al mijne ordinantien, en alzo het verbond van het priesterdom inbrekende en vernietigende. 18. Boven de andere gruwelen die gij zelf bedreeft; anders: om, ter oorzaak van, vermits, enz.